Laverna liep met sierlijke snelle passen door de flarden mist. Er was niet veel te zien, maar haar felle ogen leken te schijnen. Wat dat betreft had ze het niet zo getroffen kwa uiterlijk. Haar ogen waren naar haar idee te fel, en door haar zwevende passen viel ze best wel op. Dit was presies wat ze niet wilde. Het liefst bleef ze ver uit de buurt van andere. Helaas moest ze toch af en toe eten, en waren er niet overal eetbare planten te vinden. Ze vond het vreselijk om naar de stad te gaan, maar af en toe zou het toch moeten.
Ze focuste weer op de weg. Straks zou ze bij een splitsing komen waar ze links moest. Als ze rechts ging zou ze bij een soort rare kuil komen, waar ze wel eens eerder aan was gevallen. Het begon af te koelen, en ze trok haar cape een beetje om haar heen. Hier was ze niet op voorbereid. Ze schopte een steentje weg. Langzaam stierf het getik weg in de verte. Ze keek naar boven, maar een lucht zag ze niet. De mist was bijna altijd te dicht om goed te kunnen zien, dus een verschil tussen dag en nacht was er niet echt. Ookal zag je er weinig, toch wist ze de weg op haar duimpje. Ze kwam hier altijd als ze wilde denken, of als het alleen zijn haar gek maakte. Er was hier niemand, maar het voelde vertrouwd. Door de leegte en stilte kon ze altijd alles op een rijtje zetten. Als je iets hard zei, klonk het dan ook een stuk of 3 keer in een echo. Het werkte goed als ze iets vol moest houden. Vaag hoorde ze iets in de verte.Ze sloot haar ogen en bleef staan. Beelden schoten door haar hoofd, de een vreselijker dan de ander. Het waren de beelden waardoor ze volhield weg te blijven van de bewoonde wereld. Nooit, nooit mocht dit meer gebeuren.